In mijn jeugdjaren (1941-1953) hadden we nog nooit van carnaval gehoord. De drie dagen voor aswoensdag (het begin van de veertigdagentijd voor Pasen) werden vastenavond genoemd. Ik herinner me uit die tijd dat het veertigurengebed werd gehouden in de kerk. Een bidmanifestatie vanaf de zondag tot en met de dinsdag, dag en nacht. Mannen werden ingeroosterd om enkele uren te bidden in de kerk. Ook mijn vader werd ingeroosterd.
Verder kregen we op de dinsdag oliebollen, die mijn vader zelf bakte. En we liepen rond met een rommelpot.
Die rommelpot maakten we door een varkensblaas op te blazen, te laten drogen en deze over een pot of een blik te spannen. Aan de blaas bevestigden we dan een rond houtje. Door het houtje op en neer te bewegen, ging het vel trillen en de lucht in het potje trilde dan mee en maakte dat typische - foeke foeke foeke - geluid van de rommelpot. Iedereen kon het maken en het kostte je niks.
We zongen daarbij het volgende liedje:
Jan ’t is vastenavond.
ik kom niet thuis voor ‘s avonds
’ s avonds in de manenschijn
als vadder en moeder naar bed toe zijn.
Snij mar diep, snij mar diep,
snij mar in mun duimpje niet
Ik heb gezongen en niks gehad
gif me ’n stuk van ’t vèrreke z’n gat
Rommelerij, rommelerij,
gif me unne cent dan ga’k voorbij,
gif me unnen appel of ’n peer.
dan kom ik ’t hele jaar nie meer.
Filmpje overgenomen van de site: Brabant in Beelden
Er is veel veranderd in die jaren tussen de rommelpot en nu. Er is een zeer groot verschil tussen het filmpje hier boven en enkele beelden van de optochten van afgelopen zaterdag en zondag in onze woonplaats.
.HIER en HIER zijn nog meer foto’s.EN . . . Je hoort NIEMAND meer zingen:
Jan, ’t is vastenavond