Een van mijn mooiste jaren in het onderwijs was het schooljaar 1966-1967. Eind augustus kwamen ongeveer 40 meisjes en jongens mijn lokaal, de eerste klas van een lagere school, binnen gelopen. Een jaar later kenden ze allemaal de eerste beginselen van het lezen, rekenen en schrijven. In dat jaar werden dagelijks (zes dagen van de week) heel wat uren besteed aan de drie (destijds) vitale vakken. Ik kon de ijverige kindertjes rustig doorsturen naar de volgende 5 jaren van de lagere school waar jaarlijks nog vele uren zouden worden besteed aan de basisvaardigheden van ons onderwijs.
Aan bovenstaande moest ik denken toen ik het volgende artikel zag staan en met stijgende verbazing las: Basisvaardigheden moeten beter: ‘vliegende brigades’ helpen scholen met taal en rekenen
Wat is er toch met ONS onderwijs gebeurd dat ‘vliegende brigades’ kennis, extra handen en hulp op school moeten gaan bieden, zodat onderwijsteams er niet alleen voor staan.
En dat is broodnodig, zo staat in het artikel te lezen.
Want leerlingen hebben vooral moeite met de vaardigheden diep en kritisch lezen: bijna een kwart van de Nederlandse 15-jarigen is hierbij niet in staat om het basisniveau te halen. Door de coronacrisis hebben leerlingen ook nog eens vertraging opgelopen in begrijpend lezen en spelling. De zorgen bij rekenen zijn minder groot, maar er blijven veel leerlingen hangen op het basisniveau.
Volgens minister Wiersma zijn de basisvaardigheden de afgelopen jaren veel te makkelijk over de schutting gegooid bij de scholen. En zo is dat.
In 1966-1967 begonnen we zowel ’s morgens als ’s middags met de vakken lezen, rekenen en schrijven en dat ook op de zaterdagmorgen, want er was nog geen vrije zaterdag.
Tja de zestiger jaren . . .Toen vonden we lezen, rekenen en schrijven nog belangrijk . . . !!!